De slang
Zijn blik brandde op haar huid terwijl hij bijna roerloos in het water lag. Dan zwom hij weer op en neer, vlak voor haar neus, zonder aanstalten te maken verder te zwemmen. Hij was als hond die om haar heen draalde. En zijn kleverige blikken lieten haar geen moment los.
Door de grauwe waas van het water zag ze een glimp van zijn naaktheid. Wit als een vissenbuik vlak onder het troebele waterblad. Ze wilde haar gezicht afwenden maar haar ogen volgde hem onwillekeurig. Haar blik werd als het ware naar hem toegetrokken.
Hij bleef haar aankijken terwijl hij nu loom in het ondiepe water lag. Zijn blanke jongensbillen bolden als heuveltjes boven het wateroppervlak uit.
“Kom erin”, riep hij haar uitdagend toe.
Herinneringen aan de hooitijd
Reacties
Een reactie posten