De slang

 


En zo zwommen ze samen langs de oever naar de het dichtbegroeide dode zijarm van de rivier. Hun naakte lichamen gleden soepel door het water, hun natte sneeuwblanke huid schitterde in het zonlicht.

Onder het zwemmen zwegen ze. Hun armslag was als het ritmische plonzen van roeispanen water.

Eenmaal bij de zijarm aangekomen, moesten ze half wadend, half zwemmend een weg vinden door een woud van riet.

De mond van de zijarm was half versperd door begroeiing. Het was een wirwar van waterplanten, manshoge rietstengels en afgebroken takken die tezamen een schijnbaar ondoordringbare muur vormden.

Aan de oevers stonden hoge bomen. Grote elzen, zilveren berken en een grote treurwilg die zijn lange bladerenbaard tot in het water liet hangen. Het was als een groen gordijn waar ze doorheen zwommen, een poort naar een andere wereld.

Nu kan niemand ons nog zien,  dacht ze, ik ben met hem alleen.  Deze vaststelling was beangstigend en opwindend tegelijk.

Herinneringen aan de hooitijd

Reacties

Populaire posts van deze blog

De slang

Steun me

De slang