Perziken
Fragment:
De
hoeve van Jacob lag net buiten het dorp. Er liep een zandpad van het karrespoor
een met bloemen en hoog halmgras begroeide heuvel op, en vlak daarachter lagen
zijn boomgaarden. Het huis zelf, een wat vervallen lage boerenhoeve met een
rieten dak, lag half achter het groen verscholen. Vanaf de hoofdweg was het
zelfs geheel aan het oog onttrokken.
Victor
sloop, half gebogen zodat hij vanuit de hoeve niet te zien was, langs een rij
perzikbomen. Hij was hier als kind vaker geweest. Toen mochten ze, Jacob had
zelf kinderen, nog valfruit rapen. Het was pas na de dood van zijn vrouw dat
hij veranderde, een kluizenaar werd.
De boomgaard stond weelderig in bloei. Knoestige
stammen, schors als droge, harde schubben, met een, brede, volle kroon van
groen gebladerte. Uit die korte, gedrongen stammen vertakten zich lange takken die
hunkerend naar de hemel reikten.
En overal in het groen prijkte oranjerode perziken.
Het contrast kon niet groter zijn. De vrucht was zacht en teer, het was
moeilijk voor te stellen dat het ruwe, harde hout, zulk een sappige, zachtheid
voort kon brengen.
Victor kwam graag in de boomgaard, al van
kinds af aan. In het vroege voorjaar, wanneer de winterkou nog diep in de grond
zat, brachten de bomen al de mooiste bloesem voort.
Dan braken de bloemen uit de knoppen en tooide
de perzikbomen met prachtige roze kronen. Aan het eind van de zomer torsten ze
zware vruchten. Wanneer de bomen vol hingen verspreidde de perziken een heerlijke
zoete geur, een bedwelmend genot.
Herinneringen aan de hooitijd
Reacties
Een reactie posten